• (IPA in voorbereiding)
  • mi·ro
enkelvoud meervoud
naamwoord miro miro's
verkleinwoord

miro

  1. (coniferen) Prumnopitys ferruginea   een groenblijvende conifeer, die voorkomt in Nieuw-Zeeland. Voordat het aparte geslacht Prumnopitys   werd onderscheiden, werd de plant ingedeeld in Podocarpus   (als Podocarpus ferrugineus, het basioniem van Prumnopitys ferruginea). De naam Miro komt uit het Maori


vervoeging van
mirar

miro

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van mirar