ministerieel
- mi·nis·te·ri·eel
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | ministerieel | ministeriëler | ministerieelst |
verbogen | ministeriële | ministeriëlere | ministerieelste |
partitief | ministerieels | ministeriëlers | - |
ministerieel [1]
- met betrekking tot een minister
1.
- Het woord ministerieel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ministerieel" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be