Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • met·een
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘bijwoord van tijd: dadelijk’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1602 [1]

Bijwoord

meteen

  1. onmiddellijk, direct
    • Ik zal het meteen doen. 
     De chique, ruime schrijftafel van ebbenhout, die stijlvol was ingelegd met lichtere houtsoorten, die voor het raam was geplaatst naast de openslaande deuren naar het terras en die gepaard was aan een sobere maar degelijke en comfortabele houten bureaustoel uit de jaren dertig, had ik al meteen bij binnenkomst opgemerkt.[2]
     De volgende ochtend viel meteen op hoe stil het buiten was.[3]
  2. tegelijkertijd.
    • We zullen het meteen meenemen. 
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen