Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • men·sen·smok·ke·laar
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord mensensmokkelaar mensensmokkelaars
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de mensensmokkelaarm

  1. persoon die mensen (meestal vluchtelingen voor oorlogsgeweld) tegen grove betaling over landsgrenzen heen smokkelt (en het met de veiligheid van de smokkelwaar meestal niet zo nauw neemt)
Vertalingen

Gangbaarheid