• melk·vee·hou·der
enkelvoud meervoud
naamwoord melkveehouder melkveehouders
verkleinwoord

de melkveehouderm [1]

  1. (landbouw) boer die geiten of koeien houdt voor de melkproductie
     Als je écht wil meedoen in de top, dan kan je tegenwoordig niets anders meer aan je hoofd hebben,' zei de melkveehouder.[2]
     Bij een melkveehouder in de Amerikaanse staat Michigan is vogelgriep vastgesteld. Het is waarschijnlijk het tweede geval dat bij mensen is veroorzaakt door een uitbraak bij Amerikaanse melkkoeien.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Jessica Merkens
    “Op eigen houtje” (2023), Ambo/Anthos uitgevers  , ISBN 9789026360930
  3.   Weblink bron “Opnieuw iemand in VS besmet met vogelgriep na uitbraak onder vee” (Donderdag 23 mei 2024), NOS