naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
meeleven meelevend


  • mee·le·ven
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
meeleven
leefde mee
meegeleefd
zwak -d volledig

meeleven

  1. in dezelfde periode samen doormaken
  2. uit verbondenheid proberen je gevoelsmatig te verplaatsen in wat iemand doormaakt
99 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be