• me·de·schul·dig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen medeschuldig medeschuldiger medeschuldigst
verbogen medeschuldige medeschuldigere medeschuldigste
partitief medeschuldigs medeschuldigers -

medeschuldig

  1. samen met een ander verantwoordelijk zijnde voor de misdaad of anderszins vervelende gebeurtenis
    • Het slechte weer was medeschuldig aan het grote verkeersongeval.