Nederlands

 
[2] krullige versiering op matwerk
Uitspraak
Woordafbreking
  • mat·werk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord matwerk
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

matwerk o [1]

  1. iets dat gemaakt is van gevlochten stengels
  2. glimmend metaal dat door hameren mat is gemaakt
Synoniemen

Gangbaarheid

62 % van de Nederlanders;
43 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen