• mas·sa·pro·duc·tie
enkelvoud meervoud
naamwoord massaproductie
verkleinwoord

de massaproductiev

  1. (industrie) het maken van standaardproducten in grote aantallen
     Musk vertelde dat alles goed komt in de tweede helft van dit jaar. "Dan gaat het volgens hem gebeuren", zei Oude Weernink. "Vanaf juli beloofde Musk dat Tesla 5000 auto's per week gaat maken. Dat zijn 150.000 auto's per jaar. Dat is een enorm aantal voor een fabriek die geen enkele ervaring heeft met massaproductie."[2]
     Het Volkswagen-concern telt nu twaalf merken. Diess stelde de aandeelhouders een nieuwe structuur met zes divisies in het vooruitzicht: massaproductie-auto's, zoals van het merk Volkswagen; premium producten (vooral Audi); super-premium producten zoals Porsche; bedrijfsvoertuigen en tot slot financiële dienstverlening.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “'Tesla's beurswaarde is het geheim van Musk, maar het kan zo over zijn'” (Donderdag 3 mei 2018, 10:36), NOS
  3.   Weblink bron “'Volkswagen moet van logge supertanker veranderen in vloot speedboten'” (Donderdag 3 mei 2018, 15:03), NOS