• mas·saal
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘een massa vormend’ voor het eerst aangetroffen in 1851 [1]
  • Afgeleid van massa met het achtervoegsel -aal [2].
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen massaal massaler massaalst
verbogen massale massalere massaalste
partitief massaals massalers -

massaal

  1. op grote schaal, in groten getale
    • Door het politieoptreden is de Occupy-beweging alleen maar massaler geworden. 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]