• mar·me·la·de
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘jam’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1536 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord marmelade marmeladen
marmelades
verkleinwoord - -

de marmeladev / m

  1. (voeding) jam waarin de schillen van citrusvruchten en andere vruchten met het vruchtvlees worden meeverwerkt die zeer geschikt is als broodbeleg
98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]