• markt·macht
enkelvoud meervoud
naamwoord marktmacht marktmachten
verkleinwoord

de marktmachtv / m

  1. (economie) de mate waarin een deelnemer aan de markt zich onafhankelijk van de andere marktspelers kan gedragen
     De Fietsersbond, de belangenbehartiger van fietsers, verwacht niet dat Pon en Accell samen genoeg marktmacht zullen hebben om de prijzen te verhogen. "Je zou dat misschien denken, omdat ze samen in Nederland een groot marktaandeel krijgen", zegt Saskia Kluit.[1]
     Sandd-topman Ronald van de Laar is verbijsterd en zegt in De Telegraaf dat hij heeft begrepen dat de kapitaalinjectie van PostNL gekoppeld was aan het opzeggen van de overeenkomst. "Als dat klopt is er sprake van misbruik van marktmacht en een zaak voor de ACM."[2]
  1.   Weblink bron “Straks één grote fietsfabrikant 'kan slecht uitpakken voor fietsenwinkel'” (11-04-2017), NOS
  2.   Weblink bron “Bruna breekt met postbedrijven Sandd en DHL” (08-03-2017), NOS