• ma·ni·e·ris·me
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘gekunsteldheid’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1888 [1]
  • afgeleid van manier met het achtervoegsel -isme [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord maniërisme -
verkleinwoord - -

het maniërismeo [3]

  1. (kunst), (geschiedenis) stijlperiode in de Europese kunstgeschiedenis in vooral de tweede helft van de 16e eeuw, met als belangrijke voorbeelden Michelangelo   en Rafaël   in de schilderkunst en Petrarca   en Dante   in de dichtkunst
     Het maniërisme kwam tot stand in de latere jaren van de Italiaanse Hoogrenaissance rond 1520, tot ongeveer 1580 in Italië. Later werd het vervangen door de barok.[4]
  2. (kunst) gekunsteldheid (in een bep. kunststijl)
51 % van de Nederlanders;
66 % van de Vlamingen.[5]