mangelkamer
- Geluid: mangelkamer (hulp, bestand)
- man·gel·ka·mer
- samenstelling van mangel zn en kamer zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | mangelkamer | mangelkamers |
verkleinwoord | mangelkamertje | mangelkamertjes |
- (huishouden) (bouwkunde) vertrek waarin de was na het wassen gemangeld, gestreken en opgevouwen wordt
- ▸ En nu had zich daarbij ook 't huis gevoegd van juffrouw Ernestiene, waar Zaterdags Koos voor 't raam zat van de mangelkamer, waar je haar bovenlijf kon zien, onder de schaduw van de linde, haar rooie arm het dichtst bij de ruiten.[2]
- Het woord 'mangelkamer' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Jaap” (1923), Saga, ISBN 9788728433294