mangelkamer
  • man·gel·ka·mer
enkelvoud meervoud
naamwoord mangelkamer mangelkamers
verkleinwoord mangelkamertje mangelkamertjes

de mangelkamerv / m [1]

  1. (huishouden) (bouwkunde) vertrek waarin de was na het wassen gemangeld, gestreken en opgevouwen wordt
     En nu had zich daarbij ook 't huis gevoegd van juffrouw Ernestiene, waar Zaterdags Koos voor 't raam zat van de mangelkamer, waar je haar bovenlijf kon zien, onder de schaduw van de linde, haar rooie arm het dichtst bij de ruiten.[2]