maffer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- maf·fer
Woordherkomst en -opbouw
- Herkomst: Bargoens [1]
- Naamwoord van handeling van maffen met het achtervoegsel -er
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | maffer | maffers |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de maffer m
- iemand die maft (slaapt) [2]
- (scheldwoord) iemand die niet meedoet (aan een staking o.i.d.) [3]
Verwante begrippen
- mannelijke vorm van mafster
- [2] onderkruiper
Bijvoeglijk naamwoord
maffer
- onverbogen vorm van de vergrotende trap van maf
Gangbaarheid
- Het woord maffer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "maffer" herkend door:
80 % | van de Nederlanders; |
75 % | van de Vlamingen.[4] |