Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • maf·fen
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘slapen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1899 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
maffen
mafte
gemaft
zwak -t volledig

Werkwoord

maffen

  1. inergatief (informeel) in toestand verkeren waarbij de ademhaling dieper en trager verloopt, en de hartslag trager, en er minder energie wordt gebruikt
    • Hij is gister uit geweest en nu ligt hij nog te maffen. 
Synoniemen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen