maatjesharing
- maat·jes·ha·ring
- In de betekenis van ‘haring waarbij hom of kuit nog niet ontwikkeld is’ voor het eerst aangetroffen in 1599 [1]
- haring waarbij hom of kuit nog niet ontwikkeld is [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | maatjesharing | maatjesharingen |
verkleinwoord |
- (voeding) Nederlandse benaming voor de eerste, jonge haring van het seizoen die geschikt is voor consumptie, Hollandse Nieuwe
- Er mag dit jaar 200 miljoen kilo haring gevangen worden, ruim 20 procent meer dan in 2010. Zo’n 15 procent van de haringvangst wordt gebruikt voor nieuwe haring. De rest van de haring gaat naar de conservenindustrie of wordt onverwerkt geëxporteerd. Van de 200 miljoen geproduceerde maatjesharingen eten de Nederlanders er 85 miljoen. In België worden 15 miljoen maatjesharingen gegeten. [4]
- Van alle maatjesharing komt 65 procent uit Noorwegen, 30 procent uit Denemarken en 5 procent van elders. Nederlandse trawlers vissen niet meer op de Clupea harengus. [5]
1. (voeding) Nederlandse benaming voor de eerste, jonge haring van het seizoen die geschikt is voor consumptie, Hollandse Nieuwe
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Het woord maatjesharing staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ "maatjesharing" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ maatjesharing op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ De Standaard 31/05/2011 door wdp
- ↑ Tubantia Paul Hovius 22-07-2017