luisterbereidheid

  • luis·ter·be·reid·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord luisterbereidheid -
verkleinwoord - -

de luisterbereidheidv

  1. instelling om een ander goed te willen begrijpen om tot meer overeenstemming te komen
     Bezuinigen op mensen en op geld vereist een obsessionele fijngevoeligheid, een ruim hart, eindeloze luisterbereidheid en discipline op het gebied van doelgerichtheid en consistentie.[1]
      De eene keer zijn ze toegerust met een luisterbereid gezicht, want dan gaan ze vergaderingen bezoeken en voor hen bekende waarheden opnieuw beluisteren, omdat ze met meer gloed uitgesproken worden dan op andere tijden het geval pleegt te zijn. Door die luisterbereidheid is dan een vleugje sensatiezucht gemengd, want de kans is groot, dat er vertegenwoordigers van het „vijandige kamp" zullen komen, die de waarheden zullen trachten aan te vechten, terwijl de bezoeker in spé bij voorbaat overtuigd is, dat een dergelijk stoutmoedige het hoofd getooid met de bekende koers het veld zal moeten ruimen voor de eigen meening.[2]
  1.   Weblink bron
    Wynold Verwey
    “Lente” (4 oktober 2001) op nrc.nl  
  2.   Weblink bron Naast het verkiezingspad : Plakmateriaal in beslag genomen. in: Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant (6 april 1939), M. Tyl en Zoon H. Tyl, Zwolle, p. 6 kol. 1