• los van el·kaar
  • vaste verbinding van los (bijwoordelijk gebruikt bijvoeglijk naamwoord), van (voorzetsel) en elkaar (wederkerig voornaamwoord)

los van elkaar

  1. met een tussenruimte
  2. (taalkunde) als afzonderlijke woorden
  3. zonder onderling verband, zonder oorzakelijke samenhang

De vorm "van elkaar los" is ook mogelijk maar veel minder gangbaar, wellicht omdat deze reeks woorden juist vaak ontstaat bij het voorzetselbijwoord "los" als onderdeel van een scheidbaar werkwoord. Vergelijk: De ijsschotsen breken van elkaar los. (losbreken van elkaar) en De ijsschotsen breken los van elkaar. (breken zonder oorzakelijke samenhang).