Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • loop·vuur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord loopvuur loopvuren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

loopvuur o [1]

  1. een vuur dat zich horizontaal over een oppervlakte voortplant
    • Hamiltons biograaf John Howie beschrijft dat er een loopvuur van buskruit is aangelegd, om zo de brandstapel aan te steken, maar dit mislukt. De ontploffing verzengt slechts een van zijn handen en zijn gezicht. Zo blijft hij staan, totdat er meer buskruit is aangesleept. [2] 
  2. het afschieten van geweren door opeenvolgende infanteristen die naast elkaar op een rij staan
    • Loopvuur: Een rottenvuur der infanterie, dat op éénen vleugel begint en van daar naar den anderen vleugel loopt; het was in de 18de eeuw hier en daar in gebruik. [3] 
Vertalingen

Gangbaarheid

77 % van de Nederlanders;
82 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Reformatorisch Dagblad Jan van ’t Hul 09-12-2014 Het levenseinde van de martelaar Patrick Hamilton
  3. (1861-1862)–H.M.F. Landolt Militair woordenboek
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be