• loops·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord loopsheid
verkleinwoord

de loopsheidv

  1. vruchtbare periode van bepaalde vrouwtjes zoogdieren (zoals honden, vossen en fretten
    • ,,Hao Hao heeft een succesvolle periode van loopsheid achter de rug", klonk het op de persconferentie. De afgelopen dagen werden twee pogingen gedaan om de panda kunstmatig te bevruchten. Om te weten of ze zwanger is, is het nog minstens twee maanden wachten. [2] 
    • Yvonne Jager kwam het dier donderdagochtend rond 8:45uur tegen bij de Katoendijk in Rijssen. ,,Ik heb twee witte herders. Een reu en een teefje en dat teefje is net van de loopsheid af. [3] 
91 % van de Nederlanders;
86 % van de Vlamingen.[4]