• loop·meis·je
enkelvoud meervoud
naamwoord loopmeisje loopmeisjes
verkleinwoord

de loopmeisjev [1]

  1. jonge ongeschoolde vrouwelijke bediende die vooral boodschapjes doet voor haar baas of bazin tegenwoordig met een negatieve bijklank
     ' "k Zal zuster Anne voor me sturen,' gaf de baas ten antwoord, bedoelende het loopmeisje van zijn vrouw, 'jij mag je beroemen je eerste ruiten te hebben ingezet; ga nu ook maar schaften.[2]