• loop·jon·gen
enkelvoud meervoud
naamwoord loopjongen loopjongens
verkleinwoord

de loopjongenm

  1. (figuurlijk) onderdanig knechtje
    • Het wrange is dat het vooral ook in het voordeel van Turkse Nederlanders is om zich in de eerste plaats om hun eigen land te bekommeren. Misschien is het verstandiger om je niet alleen maar als een loopjongen van Erdogan te gedragen, maar ook af en toe te demonstreren voor zaken die in jouw eigen belang zijn, zoals bijvoorbeeld de zorg, pensioenen, onderwijs en milieu in ons land, Nederland.[2]  
  2. jonge ongeschoolde mannelijke bediende die vooral boodschapjes doet voor zijn baas tegenwoordig met een negatieve bijklank
    • Ik ben je loopjongen niet. 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Zihni Özdil 19 juli 2016 NRC
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be