• lo·co·fau·lis·me
enkelvoud meervoud
naamwoord locofaulisme locofaulismen
verkleinwoord

het locofaulismeo

  1. schimp- of scheldnaam voor de inwoners van een bepaalde plaats of streek.
     Strikt genomen is de titel niet juist: onder de algemene term ‘schimpnamen’ kunnen we immers ook namen voor individuele personen rekenen. Kennelijk heeft de auteur of zijn uitgever het niet aangedurfd om de vakterm voor dit type spotnaam, locofaulisme, in de titel te verwerken.[2]
     De locofaulismen zijn uitgestorven doordat de xenofobie een schaalvergroting heeft ondergaan: de vroeger zo gewone animositeit tussen naburige dorpen en steden is kleiner geworden (behalve bij voetbalsupporters). De afkeer van andere etnische groepen is ervoor in de plaats gekomen.[3]
  1. Boon, Ton den & Rudi Hendrickx
    (red.), Van Dale: Groot woordenboek van de Nederlandse taal, 15e druk, 3 delen, Utrecht/Antwerpen: Van Dale Uitgevers, 2015; ISBN 9789460772221; deel 2, p. 2237 kol. 2
  2.   Weblink bron
    Rob Tempelaars
    Boekbeoordelingen : Groot schimpnamenboek van Nederland in: Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde., jrg. 116 nr. 3 (najaar 2000), Stichting Dimensie, Leiden, p. 277
  3.   Weblink bron
    F. Jansen
    Een drooggevallen beerput: locofaulismen in: Onze Taal., jrg. 57 nr. 5 (mei 1988), Genootschap Onze Taal, Den Haag, p. 72 op Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren