lipizzaner
  • li·piz·za·ner
enkelvoud meervoud
naamwoord lipizzaner lipizzaners
verkleinwoord

de lipizzanerm

  1. (paardrijden) warmbloedpaardenras dat zijn oorsprong kent in de Habsburgse keizerlijke hofstoeterij "Lippiza" (1580-1915)
     Het 29-jarige paard - een kruising tussen een KWPN en Lipizzaner - mag zich sinds kort de tweede Amerigo van Nederland noemen en is bovendien stand-in voor de nationale intocht in Harderwijk.[1]
     De wereldberoemde Spaanse Hofrijschool in Wenen verkeert in ernstige financiële problemen. Volgens officiële cijfers die woensdag naar buiten werden gebracht, sluit het instituut met de beroemde lipizzaners dit jaar af met een verlies van 3,7 miljoen euro.[2]
  1.   Weblink bron “Het paradepaardje van Sinterklaas” (05-11-2010), Tubantia
  2.   Weblink bron “Spaanse Hofrijschool in de problemen” (14 september 2005), Reformatorisch Dagblad