Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • link·sig
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen linksig linksiger linksigst
verbogen linksige linksigere linksigste
partitief linksigs linksigers -

Bijvoeglijk naamwoord

linksig

  1. (politiek) (pejoratief) lijkend op linkse of progressieve ideeën
     Over de vorm en inhoud van de nieuwe talkshow kan Weesie nog niet veel zeggen. Het wordt in ieder geval niet linksig en anders dan de bestaande praatprogramma's, zo belooft hij.[2]
     De mensen die meenden dat ik mezelf en mijn bedrijf (en mijn imago) flinke schade had toegebracht door in een onorthodoxe speech ‘mijn punt’ te maken, kwamen vooral uit de hoek van de politieke partij van deze wethouder. En een paar andere linksige bondgenoten.[3]
Verwante begrippen

Gangbaarheid

43 % van de Nederlanders;
17 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. linksig op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron “Pownews stopt dagelijkse uitzending” (22 apr. 2014), De Telegraaf
  3.   Weblink bron “De zzp’er en zijn imago (2)” (20 sep. 2016), De Telegraaf
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be