lineair
- li·ne·air
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘lijnvormig’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
- afgeleid van het Franse linéaire of het Latijnse līnea met het achtervoegsel -air [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | lineair | lineairder | lineairst |
verbogen | lineaire | lineairdere | lineairste |
partitief | lineairs | lineairders | - |
lineair
- betrekking hebbend op een lijn, op één richting of dimensie, rechtlijnig, rechtevenredig
- Het woord lineair staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "lineair" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "lineair" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ lineair op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be