• lief·ko·zend
vervoeging van: liefkozen
verbogen vorm: liefkozende

liefkozend

  1. onvoltooid deelwoord van liefkozen
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen liefkozend liefkozender liefkozendst
verbogen liefkozende liefkozendere liefkozendste
partitief liefkozends liefkozenders -

liefkozend

  1. vriendelijk doend
    • “Allez..allez” stap in, ik breng jullie er naar toe. En daar gingen we: in een taxi met een foeterende, liefkozende chauffeuse tegen politieagenten dat ze door moest met belangrijke gasten, door een haag van mensen naar de top van de Joux Plane, precies op tijd voor de doorkomst. [1] 
    • Hij krijgt de liefkozende bijnaam Il Bimbo d'Oro, het Kind van Goud. [2] 
    • Zijn moeder stelt hem op zijn gemak met een liefkozende aai over zijn wang. Iets later ploft het ventje op een stoel tussen de hooggeplaatste Russische en Syrische vertegenwoordigers in een conferentiezaal vol journalisten. [3]