• licht·krans
enkelvoud meervoud
naamwoord lichtkrans lichtkransen
verkleinwoord lichtkransje lichtkransjes

de lichtkransm

  1. een rand van licht
     Terwijl hij luisterde naar het gefluister en voelde hoe het gebouw van naalden zich rekte en omhoogging, zag vorst Andrej bij vlagen de rode lichtkrans van de kaars en hoorde hij het geritsel van de kakkerlakken en het gezoem van de vliegen die tegen zijn hoofdkussen en zijn gezicht aan vlogen.[2]
     Vanaf de Faeröer eilanden is morgen de ´corona´ te zien; de lichtkrans die ontstaat doordat de zon en maan precies op één lijn staan.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  3.   Weblink bron “Zonsverduistering: het begint te kriebelen” (19-03-2015), NOS