• le·ven·dig·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord levendigheid levendigheden
verkleinwoord

de levendigheidv

  1. vol met leven zijnde, enthousiast, dartel, vitaliteit, animo
    • Met veel levendigheid praatte de 100 jarige vrouw over haar jeugd en toen ze haar man had ontmoet. 
    • Allegro assai is een muziekterm die 'met grote levendigheid' betekent