lesprogramma
- les·pro·gram·ma
- samenstelling van les en programma
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | lesprogramma | lesprogramma's |
verkleinwoord | lesprogrammaatje | lesprogrammaatjes |
het lesprogramma o
- (onderwijs) cursusprogramma, lesplanning, leerprogramma
- De leerlingen ontvangen aan het begin van de cursus het lesprogramma.
- Het woord lesprogramma staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.