leesbibliotheek
- lees·bi·blio·theek
- samenstelling van lees zn en bibliotheek zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | leesbibliotheek | leesbibliotheken |
verkleinwoord | leesbibliotheekje | leesbibliotheekjes |
- instituut waar men boeken kan lenen om ze te kunnen lezen
- ▸ In de 18de eeuw werden door boekverkopers leesbibliotheken opgezet waar men tegen betaling van contributie of een bepaald bedrag per deel, boeken en tijdschriften kon lenen of ter plaatse kon lezen. Van een klein aantal leesbibliotheken zijn catalogi overgeleverd. Samen met de opkomst van het leesgezelschap wijst de verbreiding van het verschijnsel leesbibliotheek op veranderingen in de leescultuur. Dat niet alle boekverkopers uit concurrentieoverwegingen even enthousiast waren, blijkt uit het verbod op het vestigen van leesbibliotheken in Leiden en Utrecht.[2]
- Het woord leesbibliotheek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “leesbibliotheek”, DBNL