laweit
- la·weit
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | laweit | laweiten |
verkleinwoord |
het laweit o
- lawaai, herrie, rumoer
- ▸ Actievoerende politiemensen grijpen vrijdag 1 mei, de Dag van de Arbeid, aan om actie te voeren die gepaard gaat met veel 'laweit' (herrie). Dat hebben de politiebonden woensdag gemeld.[3]
- Het woord laweit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "laweit" herkend door:
12 % | van de Nederlanders; |
33 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ laweit op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Politie houdt 'dag van het laweit'” (29 apr. 2015), De Telegraaf
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be