landedelman
- Geluid: landedelman (hulp, bestand)
- land·edel·man
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | landedelman | landedelmannen landedellieden landedellui |
verkleinwoord |
de landedelman m
- iemand van adel die op een landgoed leeft
- ▸ De dokter van zijn kant onderdrukte met moeite de minachting, die hij voor deze oude landedelman voelde en trachtte zich begrijpelijk te maken voor diens beperkt verstand.[2]
- ▸ In het statige woonvertrek blikt de achterneef van koningin Beatrix terug op het leven van Emma en vertelt de landedelman over zijn contacten met de Oranjes: „Wij zijn er in goede en in slechte tijden bij.”[3]
- Het woord landedelman staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Anna Karenina” (1877), G.A. van Oorschot , ISBN 9789028276062
- ↑ Weblink bron W. G. Hulsman“Slotheer en bosbouwer” (4 juli 2008), Reformatorisch Dagblad