lamsbout
- lams·bout
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | lamsbout | lamsbouten |
verkleinwoord | lamsboutje | lamsboutjes |
de lamsbout m
- het vlees van de bilpartij of bovenbeen van een lam
- Als hoofdgerechten aan de ene kant goed gegaarde lamsbout waarbij aardappel en champignonsaus en gesmolten kaas. Deze toch echt niet kinderachtige hap valt in het niet bij wat de ander krijgt voorgezet: Thessalonikiotiko, een gerecht dat in de stad Thessaloniki populair zou zijn.[2]
- Wat zullen we eens eten vanavond? Iedere dag in de Volkskrant een verrassend recept. Lamsbout met komkommer en harissayoghurt (Hoofdgerecht voor 4 personen)[3]
1.
- Het woord lamsbout staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "lamsbout" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tubantia Dirk de Moor 05-OKTOBER-2015
- ↑ Volkskrant Marcus Huibers 14 juli 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be