Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • lam·fer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord lamfer -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het lamfero

  1. (materiaalkunde) doorschijnend weefsel van textiel in effenbinding
    • … Febus 't hooft verschuilende in zwart laken
      En lamfer, hoort zyn as en kopren dissel kraeken
      Van 't stormgewelt. …
       [3]
  2. (figuurlijk) rouwsluier
    • ‘Onder het lamfer,’ placht hij te zeggen, ‘behoort een gezicht van Jean qui pleure et Jean qui rit. Voor ieder die gaat en die blijft, de helft.’ [4]
enkelvoud meervoud
naamwoord lamfer lamfers
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de lamferm

  1. (kleding) (historisch) van hoofddeksel afhangende doek of sluier van fijn weefsel
    • Vanaf de late 13de en vooral in de 14de eeuw werd de kaproen opgenomen in de garderobe van de adel. Uiteraard onderging ze onmiddellijk allerlei verfraaiingen. Allereerst werd kostbare textiel, zoals fijn laken en fluweel gebruikt voor de vervaardiging ervan. Het manteltje en de kap namen vervolgens in omvang toe en de punt van de kap, de lamfer, werd steeds langer en kon zelfs tot de grond reiken. [5]
    • De figuur draagt een blauw hoofddeksel met afhangende doek (lamfer) en een wijde geplooide beige mantel die rood gevoerd is. [6]
Hyperoniemen
Hyponiemen
Holoniemen

Gangbaarheid

5 % van de Nederlanders;
9 % van de Vlamingen.[7]

Verwijzingen