Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • floers
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘geweven stof’ voor het eerst aangetroffen in 1336 [1]
  • uit het Frans [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord floers floersen
verkleinwoord floersje floersjes

Zelfstandig naamwoord

floers o [3]

  1. een zwarte doorzichtige stof die vooral als teken van rouw wordt gebruikt
  2. (figuurlijk) een droevige sluier die over iets lijkt te hangen
    • De foto’s van de Zuid-Afrikaan Guy Tillim zijn gemaakt bij daglicht en in kleur. Toch zijn ze er allerminst sprankelend van geworden. Integendeel. Het is alsof er een somber floers over alles hangt. Het is de sluier die hoort bij Afrika en het resultaat is van eeuwen koloniale en een halve eeuw postkoloniale uitbuiting. Niets nieuws onder de zon dus, wrang maar waar.[4] 
    • Soms barsten de acteurs los in een kundig shownummertje en kun je lachen om de hysterische kuren van de bekeerling (Harm van Geel). Toch is het een voorstelling waarover een floers van droefheid hangt. [5]  
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

52 % van de Nederlanders;
60 % van de Vlamingen.[6]

Verwijzingen