• la·men·ta·bel
  • uit het Frans
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen lamentabel lamentabeler lamentabelst
verbogen lamentabele lamentabelere lamentabelste
partitief lamentabels lamentabelers -

lamentabel [1]

  1. van iets of iemand dat het in een heel treurige staat verkeert
    • Bontemps bevestigt wel dat hij op chaletpark Les Macralles 'op verzoek van de eigenaren' percelen opkoopt, 'maar wie mij in mijn gezicht zegt dat ik daar onder de tafel geld voor krijg, sleep ik voor de rechter'. ,,Het park is vervuild en in een lamentabele staat. We dwingen niemand weg te gaan, maar het moet er wel worden opgeknapt. We willen er een beperkt aantal nieuwe woningen bouwen." [2]  
    • Waarom lukt dat in Vlaanderen niet? Wij deden een oproep: de getuigenissen over lamentabele fietspaden stromen binnen. ‘Daarom ook zullen wij de komende drie jaar driehonderd miljoen euro investeren in fietsinfrastructuur. Dat is een minimumbedrag. Daarmee pakken we meer dan achthonderd kilometer fietspaden aan. Op dit plan mag ik afgerekend worden.’ [3] 
  2. klagend, jammerend
45 % van de Nederlanders;
76 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tubantia 27-02-2017
  3. De Standaard 08/06/2017 door Tom Ysebaert,Jef Poppelmonde
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be