lafhartigheid
- laf·har·tig·heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | lafhartigheid | lafhartigheden |
verkleinwoord |
de lafhartigheid v
- het slap en laf zijn
- ▸ Na deze uitbarsting sprak de vorst geen enkele keer meer over deze zaak. Maar de onderdrukte ergernis over de lafhartigheid van zijn zoon kwam tot uitdrukking in de manier waarop de vader met zijn dochter omging.[2]
- ▸ Het hof rekent het H. zwaar aan dat hij, om aandacht te krijgen voor zijn politieke overtuiging, een willekeurig slachtoffer op beestachtige wijze ombracht en daarbij op zo'n manier te werk ging dat hij zelf geen enkel risico liep. Uit zijn handelwijze spreekt een grote mate van genadeloosheid en lafhartigheid, oordeelt het hof.[3]
- een daad die getuigt van een laf en slap karakter
- Het woord lafhartigheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Oorlog en Vrede” (1869), G.A. van Oorschot , ISBN 9789028251151
- ↑ Weblink bron “Twintig jaar en tbs voor bijlmoord” (6 januari 2009), Het Parool