• la·cu·ne
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘leemte’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1824 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord lacune lacunes
verkleinwoord lacunetje lacunetjes

de lacunev / m

  1. iets dat ontbreekt
    • Er zit al jaren een lacune in de wetgeving. 
79 % van de Nederlanders;
84 % van de Vlamingen.[2]


enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  lacune     la lacune     lacunes     les lacunes  

lacune v

  1. lacune