[1] Løk (eksempel).
Look (voorbeeld).
[2] Løk.
Uien.
  • løk
  • Afkomstig van het Oudnoorse naamwoord laukr.

[A] løk m

  1. (plantkunde) look (plantengeslacht in de lookfamilie)
    «Det finnes rundt 700 arter løk, og mange dyrkes som matplanter og som prydplanter.»
    Er zijn ongeveer 700 soorten look, en vele zijn gekweekt als voedselplanten en als sierplanten.
  2. (plantkunde) ui
    «Både rå og kokt løk bidrar til å senke blodtrykket.»
    Zowel de rauwe als de gekookte uien helpen om de bloeddruk te verlagen.
m
[A] + [B]
enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   løk     løken     løker     løkene  
genitief   løks     løkens     løkers     løkenes  
  • [2]: biff med løk
biefstuk met uien
  • [2]: sette ut løk
prei uitplanten

[B] løk m

  1. een lage beek met geringe stroming
  2. inhammetje van een beek of rivier


  • løk
  • Afkomstig van het Oudnoorse naamwoord laukr.
[A] + [B] enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   løk     løken     løkar     løkane  

[A] løk m

  1. (plantkunde) look (plantengeslacht in de lookfamilie)
  2. (plantkunde) ui
  • [2]: biff med løk
biefstuk met uien
  • [2]: setje ut løk
uien uitplanten

[B] løk m

  1. een lage beek met geringe stroming
  2. inhammetje van een beek of rivier