• læ·rar
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   lærar     læraren     lærarar     lærarane  

lærar, m

  1. (beroep) leraar(mannelijke vorm), lerares (vrouwelijke vorm)
    «Ein lærar er ein kunnskapsformidlar.»
    Een leraar is een persoon die kennis doorgeeft.
  2. (religie) iemand die een geloof of een dwaalleer verkondigt