• kwab·big
  • afleiding van kwab met het achtervoegsel -ig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen kwabbig kwabbiger kwabbigst
verbogen kwabbige kwabbigere kwabbigste
partitief kwabbigs kwabbigers -

kwabbig [1]

  1. met de eigenschappen van een grote, weke vlees- of vetmassa
    • Twee miljoen doden later is hij een van de machtigste politici van Zuid-Soedan, dat 9 januari over onafhankelijkheid stemt. Juba groeide uit van een gehucht tot de Zuid-Soedanese hoofdstad, heeft banken, luxehotels en een casino. Er zijn asfaltwegen. Riëk kreeg ook een ander aangezicht, zijn fysieke charme is verdreven door een kwabbige buik. Maar die jongensachtige grijns staat nog steeds op zijn gezicht. [2] 
    • Om hun neus, wangen en rond de nagels van de poten schemeren wolkjes grauwwit. Hun heupbotten prikken door de vacht als een kleerhanger door een zachte blouse. Hun buik is uitgezakt, om hun hals en nek hangen kwabbige tressen vlees. [3] 
81 % van de Nederlanders;
81 % van de Vlamingen.[4]