• kuur·gast
enkelvoud meervoud
naamwoord kuurgast kuurgasten
verkleinwoord

de kuurgastm

  1. iemand die verblijft in een kuuroord
     Maar ook nu kreeg hij binnen de kortste keren een grondige hekel aan het lawaaiige badplaatsje en ergerde hij zich mateloos aan de oppervlakkigheid van de kuurgasten, het hotelpersoneel en de kwijnende aristocratische dweepsters die hem hun manuscripten kwamen aanbieden.[1]
     De receptie van het kuurhotel Dom Zdrojowy ligt in een monumentale, ovalen hal met zuilen en kristalluchters, waar mensen rondlopen met krukken. Het eten dat de honderd kuurgasten hier voorgeschoteld krijgen, contrasteert met de statige inrichting: grauwe koolsoep uit aluminium schalen, een grijze gehaktbal, glazige aardappelen met dille, laffe wortelsalade en warm, waterig kersensap. Als toetje is er wittige griesmeelpudding.[2]
  1. “Het brilletje van Tsjechov : reizen door Rusland” (2014), Atlas Contact  , ISBN 9789045024875
  2.   Weblink bron
    Lex Veldhoen
    “Barok, bier en bloedsoep in het Poolse Wroclaw” (09/06/2012), De Standaard