kuipen
- kui·pen
- In de betekenis van ‘intrigeren’ voor het eerst aangetroffen in 1290 [1]
- afgeleid van kuip met het achtervoegsel -en [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
kuipen |
kuipte |
gekuipt |
zwak -t | volledig |
- overgankelijk met ijzeren banden samenvoegen bij de fabricage van tonnen
- overgankelijk in een kuip leggen om te bewaren
- (figuurlijk) onovergankelijk intrigeren, samenspannen (met slinkse (ook oneerlijke) streken te werk gaan, een heimelijke invloed aanwenden om zijn doel te bereiken)
de kuipen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord kuip
- Het woord kuipen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kuipen" herkend door:
87 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ "kuipen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ kuipen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be