• kui·pen
  • In de betekenis van ‘intrigeren’ voor het eerst aangetroffen in 1290 [1]
  • afgeleid van kuip met het achtervoegsel -en [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
kuipen
kuipte
gekuipt
zwak -t volledig

kuipen [3] [4]

  1. overgankelijk met ijzeren banden samenvoegen bij de fabricage van tonnen
  2. overgankelijk in een kuip leggen om te bewaren
  3. (figuurlijk) onovergankelijk intrigeren, samenspannen (met slinkse (ook oneerlijke) streken te werk gaan, een heimelijke invloed aanwenden om zijn doel te bereiken)

de kuipenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord kuip
87 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[5]