krullenjongen
- Geluid: krullenjongen (hulp, bestand)
- IPA: / ˈkrʏlə(n)ˌjɔŋə(n) / (4 lettergrepen)
- krul·len·jon·gen
- samenstelling van krul zn "van houtkrul" en jongen zn met het invoegsel -en- , vanuit de gedachte dat de werkzaamheden aan het begin van de leertijd vooral bestaan uit het opvegen van het houtafval [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | krullenjongen | krullenjongens |
verkleinwoord | - | - |
de krullenjongen m
- (beroep) jongen die pas in de leer is bij een timmerman
- Maar, wie timmerman wil worden,
En dat zijn wil, flink en goed,
Dient te weten, dat hij vóóraf
Krullenjongen worden moet. [2]
- Maar, wie timmerman wil worden,
- (figuurlijk) (pejoratief) onervaren functionaris die weinig kennis of gezag heeft
- Toen het boek verscheen had ik een mooi voordeel van mijn eerste huwelijk. Ik kende namelijk veel redacteuren van kranten en ik werd direct behoorlijk besproken. Dus niet zo'n lullige opsomming van de inhoud door een krullenjongen die toevallig een kind van tien heeft en een boekie wil bespreken, maar goeie artikelen. [3]
- Het woord krullenjongen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Louwerse, P."Op het ambacht." in: Alles zingt. Liedjes en rijmpjes voor het kleine volkje. 2e druk (1887) J.B. Wolters, Groningen; p. 160; geraadpleegd 2019-01-08
- ↑ Diekmann, M.geciteerd in:Staal, E."Trek je bek open!" in: Jaarboek Letterkundig Museum 6. (1997) Letterkundig Museum, Den Haag; p 115; geraadpleegd 2019-01-08