kruisdak
  • kruis·dak
enkelvoud meervoud
naamwoord kruisdak kruisdaken
verkleinwoord kruisdakje kruisdakjes

het kruisdako [1]

  1. (bouwkunde) dakconstructie waarbij twee snijdende daken elkaar kruisen.
     De toren rees steil uit het midden van het 'kruisdak' met blinkende wijzerplaten, overal zichtbaar, naar elke hemelstreek éen en met zijn grijze klokjes en de doorzichtige 'appel', waar je de zee uitzag, de handelschepen varen en dan de haan in de wolken of in de blauwe lucht.[2]