[3] kruisarm
  • kruis·arm
enkelvoud meervoud
naamwoord kruisarm kruisarmen
verkleinwoord

de kruisarmm

  1. het korte liggende hout van een kruis
  2. transept van een kruiskerk
  3. de twee aan twee elkaar kruisende balken van een rad


71 % van de Nederlanders;
67 % van de Vlamingen.[2]