Nederlands

 
1. Het vrouwtje van de kroet.
Uitspraak
Woordafbreking
  • kroet
Woordherkomst en -opbouw
[A] enkelvoud meervoud
naamwoord kroet kroeten
verkleinwoord kroetje kroetjes

Zelfstandig naamwoord

[A] de kroetm

  1. (eendvogels) bepaald soort watervogel, Anas crecca   uit de familie Anatidae  
Synoniemen
Opmerkingen
  • De cabaretier Toon Hermans   heeft het in zijn sketch De ornitholoog uit 1980 ook over een niet-bestaande tropische vogel kroet met als karakteristieke roep "poelifiniaro".
Afgeleide begrippen
[B] enkelvoud meervoud
naamwoord kroet -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

[B] het kroeto

  1. (fruit) van de boom afgevallen appels of ander fruit van mindere kwaliteit
     In september, na de appeloogst, blijft er een heleboel zogenaamd kroet onder de bomen liggen. Dat wordt gebruikt als veevoeder of men laat het gewoon rotten.[5]
  2. (voeding) jam gemaakt uit appels van mindere kwaliteit
[C] enkelvoud meervoud
naamwoord kroet -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

[C] de kroetv / m

  1. ruwe aardolie, zoals die direct uit de bodem is gewonnen
     Het zaksel van de olie koekt vast op de bodem, die van tijd tot tijd schoon moet. Is de kroet erg dik, dan gaat er eerst stoom in.[6]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. wintertaling op website: Etymologiebank.nl
  3. fruitafval op website: Etymologiebank.nl
  4. ruwe olie op website: Etymologiebank.nl
  5.   Weblink bron
    F.G. de Ruiter
    “Baan-lozen in Zeeuws-Vlaanderen werken aan oprichting ciderfabriek” (27 september 1980) op nrc.nl  
  6.   Weblink bron
    C.B. Vaandrager
    “De reus van Rotterdam. Stadsgeheimen.” (1971), De Bezige Bij, Amsterdam, ISBN 9023403533, p. 64 op nrc.nl