Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • krie·ge·lig
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen kriegelig kriegeliger kriegeligst
verbogen kriegelige kriegeligere kriegeligste
partitief kriegeligs kriegeligers -

Bijvoeglijk naamwoord

kriegelig

  1. makkelijk gedreven tot een boze stemming, in een slecht humeur, prikkelbaar
    • Ik word er kriegelig van als mensen mijn schaar gebruiken en niet terugleggen in de la. 
Synoniemen

Gangbaarheid

91 % van de Nederlanders;
63 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be